Luke 18

1En Hij zeide ook een gelijkenis tot hen, daartoe strekkende, dat men altijd bidden moet, en niet vertragen;
 altijd bidden moet, Dat is, bij alle gelegenheden aanhouden met bidden totdat men verkrijgt, en niet nalatig worden, of den moed verloren geven, al is het dat men niet terstond verhoord wordt.
2Zeggende: Er was een zeker rechter in een stad, die God niet vreesde, en geen mens ontzag. 3En er was een zekere weduwe in dezelfde stad, en zij kwam tot hem, zeggende: Doe mij recht tegen mijn wederpartij.
 Doe mij recht Of, wreek mij; gelijk ook vs.7.
4En hij wilde voor een langen tijd niet; maar daarna zeide hij bij zichzelven: Hoewel ik God niet vreze, en geen mens ontzie; 5Nochtans, omdat deze weduwe mij moeielijk valt, zo zal ik haar recht doen, opdat zij niet eindelijk kome, en mij het hoofd breke.
 eindelijk kome, Grieks tot den einde, of geduriglijk; dat is, met gedurig aanlopen.
,
 het hoofd breke Of, versuft make. Het Griekse woord betekent eigenlijk onder het gezicht slaan, of als met kinnebakslagen iemand het hoofd versuft en bedwelmd maken.
6En de Heere zeide: Hoort, wat de onrechtvaardige rechter zegt. 7Zal God dan geen recht doen Zijn uitverkorenen, die dag en nacht tot Hem roepen, hoewel Hij lankmoedig is over hen?
 lankmoedig is over hen? Dat is, langzaam schijnt daartoe te komen, om door het straffen der goddelozen zijne uitverkorenen te verlossen.
8Ik zeg u, dat Hij hun haastelijk recht doen zal. Doch de Zoon des mensen, als Hij komt, zal Hij ook geloof vinden op de aarde?
 haastelijk recht doen zal Grieks in der haast; dat is onverwachts.
,
 komt, Namelijk ten oordeel.
,
 zal Hij ook geloof vinden op de aarde? Dat is, het getal der gelovigen zal alsdan klein wezen. Doch er zullen er ook alsdan enigen zijn; 1Th 4:15 , 1Th 4:17 .
9En Hij zeide ook tot sommigen, die bij zichzelven vertrouwden, dat zij rechtvaardig waren, en de anderen niets achtten, deze gelijkenis:
 bij zichzelven vertrouwden, Of, op zichzelven.
10Twee mensen gingen op in den tempel om te bidden, de een was een Farizeër, en de ander een tollenaar.
 op in den tempel Want de tempel was gebouwd op den berg Moria op het hoogste van de stad, 2Ch 3:1 .
11De Farizeër, staande, bad dit bij zichzelven: O God! ik dank U, dat ik niet ben gelijk de andere mensen, rovers, onrechtvaardigen, overspelers; of ook gelijk deze tollenaar.
 bij zichzelven Of staande bij zichzelven.
12Ik vast tweemaal per week; ik geef tienden van alles, wat ik bezit.
 per week; Grieks op den sabbat; dat is, ter week. Zie Mar 16:9 .
,
 geef tienden van alles, Of, vertien alles.
13En de tollenaar, van verre staande, wilde ook zelfs de ogen niet opheffen naar den hemel, maar sloeg op zijn borst, zeggende: O God! wees mij zondaar genadig!
 van verre staande, Namelijk ver van het altaar en van het heilige, in het eerste inkomen van den voorhof des tempels, tot een teken van schaamte over zijne zonden.
,
 sloeg op zijn borst, Tot een teken van hartelijk leedwezen over deze zonden.
14Ik zeg ulieden: Deze ging af gerechtvaardigd in zijn huis, meer dan die; want een ieder, die zichzelven verhoogt, zal vernederd worden, en die zichzelven vernedert, zal verhoogd worden.
 af Namelijk van den tempel. Zie vs.10.
,
 gerechtvaardigd in zijn huis, Dat is, van God voor rechtvaardig gehouden, waarvan Rom 3:20 enz. breder gehandeld wordt.
,
 die; Namelijk de Farizeën, dewijl de tollenaar voor God gerechtvaardigd is geweest, en niet de Farizeër, hoewel hij zichzelven voor gerechtvaardigd hield, en ook van de mensen daarvoor gehouden werd.
15En zij brachten ook de kinderkens tot Hem, opdat Hij die zou aanraken; en de discipelen, dat ziende, bestraften dezelve.
 aanraken; Dat is, de handen hun opleggen om te zegenen. Zie Mat 19:13 ; Mar 10:16 .
,
 dezelve Namelijk degenen, die de kinderkens brachten.
16Maar Jezus riep dezelve kinderkens tot Zich, en zeide: Laat de kinderkens tot Mij komen, en verhindert hen niet; want derzulken is het Koninkrijk Gods.
 verhindert hen niet; Of, verbiedt hen niet.
,
 derzulken is het Koninkrijk Gods Zie hiervan Mat 19:14 .
17Voorwaar, zeg Ik u: Zo wie het Koninkrijk Gods niet zal ontvangen als een kindeken, die zal geenszins in hetzelve komen.
 als een kindeken, Dat is, in nederigheid, eenvoudigheid en oprechtheid; Psa 131:1-2 .
18En een zeker overste vraagde Hem, zeggende: Goede Meester, wat doende zal ik het eeuwige leven beërven ?
 overste vraagde Hem, Zie van deze geschiedenis Mat 19:16 .
19En Jezus zeide tot hem: Wat noemt gij Mij goed? Niemand is goed, dan Een, namelijk God. 20Gij weet de geboden: Gij zult geen overspel doen; gij zult niet doden; gij zult niet stelen; gij zult geen valse getuigenis geven; eer uw vader en uw moeder. 21En hij zeide: Al deze dingen heb ik onderhouden van mijn jonkheid aan. 22Doch Jezus, dit horende, zeide tot hem: Nog een ding ontbreekt u; verkoop alles, wat gij hebt, en deel het onder de armen, en gij zult een schat hebben in den hemel; en kom herwaarts, volg Mij.
 een ding ontbreekt u; Namelijk waaruit gij zult kunnen verstaan hoever gij nog van de volmaaktheid zijt, die gij u laat voorstaan. Zie hiervan verder Mat 19:21 .
23Maar als hij dit hoorde, werd hij geheel droevig; want hij was zeer rijk. 24Jezus nu, ziende, dat hij geheel droevig geworden was, zeide: Hoe bezwaarlijk zullen degenen, die goed hebben, in het Koninkrijk Gods ingaan!
 die goed hebben, Dat is, die rijk zijn en hun vertrouwen stellen op den rijkdom, gelijk Mar 10:24 verklaard wordt.
25Want het is lichter, dat een kemel ga door het oog van een naald, dan dat een rijke in het Koninkrijk Gods inga.
 een kemel ga Of, kabel. Van dit spreekwoord, zie Mat 19:24 .
26En die dit hoorden, zeiden: Wie kan dan zalig worden? 27En Hij zeide: De dingen, die onmogelijk zijn bij de mensen, zijn mogelijk bij God.
 mogelijk bij God Zie Mat 19:26 .
28En Petrus zeide: Zie, wij hebben alles verlaten, en zijn U gevolgd. 29En Hij zeide tot hen: Voorwaar, Ik zeg ulieden, dat er niemand is, die verlaten heeft huis, of ouders, of broeders, of vrouw, of kinderen, om het Koninkrijk Gods; 30Die niet zal veelvoudig weder ontvangen in dezen tijd, en in de toekomende eeuw het eeuwige leven.
 veelvoudig weder ontvangen Deze belofte wordt altijd vervuld door geestelijke gaven, en dikmaals ook door tijdelijke.
31En Hij nam de twaalven bij Zich, en zeide tot hen: Ziet, wij gaan op naar Jeruzalem, en het zal alles volbracht worden aan den Zoon des mensen, wat geschreven is door de profeten.
 aan den Zoon des mensen, Anders, dat geschreven is door de profeten van den Zoon des mensen.
32Want Hij zal den heidenen overgeleverd worden, en Hij zal bespot worden, en smadelijk behandeld worden, en bespogen worden. 33En Hem gegeseld hebbende, zullen zij Hem doden; en ten derden dage zal Hij wederopstaan. 34En zij verstonden geen van deze dingen; en dit woord was voor hen verborgen, en zij verstonden niet, hetgeen gezegd werd.
 verstonden geen van deze dingen; Overmits zij nog ingenomen waren met de algemene dwaling van het wereldse koninkrijk van Christus.
35En het geschiedde, als Hij nabij Jericho kwam, dat een zeker blinde aan den weg zat, bedelende.
 een zeker blinde Mattheüs zegt, Mat 20:30 , van twee blinden; waarvan zie de vergelijking Mar 10:46 . Hoewel sommigen om de verscheidenheid van de plaatsen, waar dit geschied is, menen dat het een andere geschiedenis zou zijn; doch dit verschil wordt van anderen alzo vergeleken, dat de blinden wel in het ingaan van Jericho hebben beginnen te roepen, doch dat Christus hen eerst heeft ziende gemaakt toen Hij door Jericho gegaan was.
36En deze, horende de schare voorbijgaan, vraagde, wat dat ware. 37En zij boodschapten hem, dat Jezus de Nazarener voorbijging. 38En hij riep, zeggende: Jezus, Gij Zone Davids, ontferm U mijner! 39En die voorbijgingen, bestraften hem, opdat hij zwijgen zou; maar hij riep zoveel te meer: Zone Davids, ontferm U mijner! 40En Jezus, stil staande, beval, dat men denzelven tot Hem brengen zou; en als hij nabij Hem gekomen was, vraagde Hij hem, 41Zeggende: Wat wilt gij, dat Ik u doen zal? En hij zeide: Heere! dat ik ziende mag worden.
 dat ik ziende mag worden Dat is, dat mijne ogen mogen geopend worden, gelijk er staat Mat 20:33 .
42En Jezus zeide tot hem: Word ziende; uw geloof heeft u behouden. 43En terstond werd hij ziende, en volgde Hem, God verheerlijkende. En al het volk, dat ziende, gaf Gode lof.
Copyright information for DutSVVA